Daklozen  

Written by:

Moderne Sprookjes – for English click here.  

Lang geleden was er eens een eenzame wereldreiziger die, nadat hij alle hoeken van de wereld had bezocht, had besloten dat de tijd rijp was voor hem om zich te nestelen op een rustige en afgelezen plek. Jonathan, zoals deze man van de wereld heette, had een klein fortuin vergaard tijdens zijn avonturen met het vertellen verhalen aan rijkelui. Hij was begenadigd met een prachtige zangstem en hij begeleidde zichzelf met de wonderlijke klanken uit zijn zelfgemaakte luit. De dorpelingen werden avond na avond door deze minstreel getrakteerd op de grappigste verhalen over de meest fantastische afgelegen koninkrijken en magische wezens waar je hersenen niet eens een poging toe zou kunnen doen om ze bijeen te verzinnen.  

Jonathan kocht een stuk braakliggend land gelegen op een plek waarvan hij wist dat er niet veel mensen langs zouden komen. Hier bouwde hij een knus en gezellig huisje, alhoewel hij er nooit de moeite voor nam om er een dak op te zetten. Dit deed hij vanwege redenen die hieronder uit de doeken gedaan zullen worden.  

Dit gedeelte uit de geschiedenis van zijn leven is vele malen verteld in verschillende vormen en de details variëren van verhaal tot verhaal. De enige ware versie is hieronder opgeschreven. De door Jonathan gemaakte aantekeningen en memoires die hij altijd had bewaard op een voor iedereen onbekende plek, zijn doorgegeven van hem naar zijn enige kind. Zij liet het op haar beurt aan haar kinderen na, enzovoorts, totdat ik het in mijn handen kreeg. Ik ben de eerste in een lange rij van afstammelingen die dit wonderlijke verhaal van Jonathan en de Daklozen aan jullie, een statig en nobel publiek, in zijn meest oorspronkelijk vorm zal vertellen.  

Het was niet lang nadat hij klaar was met het bouwen van zijn tamelijk excentriek ogende onderkomen, dat de lakei van een rijke handelaar wind kreeg van deze rariteit en zijn heer informeerde. Die bedacht zich geen moment en trok er direct op uit in zijn draagstoel met zin vier dragers en de lakei om er een blik op te werpen. De betrouwbare dienaar leidde zijn heer naar de plek en de rijke handelaar klopte zonder te aarzelen op de deur om een tête-à-tête te hebben met de eigenaar, Jonathan.  

Gelukkig was hij thuis en de handelaar werd begroet met een aangename glimlach en een ferme handdruk. Alhoewel Jonathan liever had gehad dat mensen hem gewoon met rust zouden laten, kon hij de rijkdom van deze onverwachte bezoeker al van mijlenver ruiken en hij wist dat er geld te verdienen zou zijn met een goed verhaal of twee. Hij nodigde de goede man uit om binnen te komen en een kopje van zijn beste thee met hem te drinken. Bij het warme haardvuur zetelden ze zich op de oude, versleten fauteuils en staken hun pijpen aan alvorens in gesprek te geraken.   

“Zeg mij, mon frère, wat heeft dit allemaal te betekenen?” begon de handelaar.  

“Ik neem aan, mijn heer, dat u verwijst naar het nederige onderkomen dat ik hier in niemandsland heb gebouwd. Bevalt het u niet?”  

“Het is een uiterst merkwaardig verschijnsel, dat is het. Het is perfect gebouwd. Het is het toonbeeld van waar vakmanschap, durf ik meesterschap in de mond te nemen? De open haard is uiterst aangenaam en het interieur is magnifique, ondanks dat het verweer ervan duidelijk zichtbaar is. Het draagt zelfs bij aan de ambiance. Maar dan hebben we het niet over zoiets onbenulligs als uw dak. Of, om wat specifieker te zijn, het ontbreken ervan.”  

“Ik geloof niet dat ik helemaal volg wat u zegt, mijn heer. Het ontbreken van een dak, zegt u?”  

Mais oui. Uw prachtig onderkomen lijkt er één te ontberen.”  

“U maakt natuurlijk een grapje, mijn heer.”  

Allez, elke blinde kan zien dat uw huis geen dak heeft. Dat moet u toch grif kunnen toegeven?”  

“U moet zich vergissen, mijn heer. Elk huis heeft een dak.”  

“Maar dit moi, waarom heeft uw huis er geen?”  

“Ik geloof dat mijn huis weldegelijk een dak heeft. Het zou waanzin zijn om te denken dat dat niet zo is.”  

De handelaar, die zijn oren niet kon geloven, keek omhoog en tuurde zo de donkere nachtluchten in en kon de sterren aan de hemel tellen. Hij wreef zich vol ongeloof in de ogen en krabde op zijn achterhoofd, want het was overduidelijk dat hij gelijk had en de eenzame kluizenaar ongelijk. Hoe was het mogelijk dat deze monsieur niet kon inzien dat hij het bij het verkeerde eind had?  

“Probeert u mij te vertellen, mon frère, dat mijn ogen mij bedriegen?”  

“Ik kan niet met uw eigen kijken, mijn heer, en zou niet durven beweren dat u bedrogen wordt. Al dat ik weet is dat wat ik geloof. En ik geloof dat dit huis een dak heeft. Heb ik het niet met mijn eigen handen gebouwd? Heb ik niet eigenhandig het hout verzameld waarmee dit onderkomen is gebouwd. Heb ik niet de hamer gehanteerd waarmee ik de nagels in de balken en planken heb geslagen? Ben ik niet degene die hier woont? Zou ik het, om die reden, niet beter weten?”  

“Ik kan niet ontkennen wat u zegt, want ik heb geen bewijs in mijn bezit om het tegendeel aan te tonen en ik ben er zeker van dat u uw beweringen kunt onderbouwen met voldoende bewijsmateriaal mocht ik daarom verzoeken. Echter, ik kan het dak waarover u spreek niet ontwaren. Impossible! Dit moi, hoe is dit mogelijk?”  

“Beste heer, is het niet zo dat we onze gedachtes niet kunnen zien, maar dat ze er wel zijn? En is het eveneens niet zo dat we de lucht die we inademen niet kunnen zien, terwijl deze zich recht voor onze neus bevindt?”  

“U moet een enorm wijs man zijn. Wellicht is het om die reden dat ik niet kan zien wat u wel ziet. U bent er zeker van, mon frère, dat uw huis een dak heeft?”  

“Elk huis heeft een dak. Dit is een huis, daarom moet het wel een dak hebben. Ik geloof dat het een dak heeft, daarom moet het een huis zijn.”  

Mon dieu, uw logica is onweerlegbaar. Ik zie uw punt en u heeft mijn ogen geopend. Het moet een dak hebben. Het heeft ook een dak.”  

De twee mannen rookten vredig hun pijp, terwijl de voormalig reiziger zijn rijke gast onder het genot van het geluid van zijn luit vermaakte met de verhalen die hij ooit avond aan avond vertelde. Aan het eind van de lange nacht werd hij hiervoor rijkelijk beloond zoals in de dagen van weleer. Alhoewel hij geen gebrek aan financiële middelen had – hij zwom in het geld – nam hij met beide handen de goedgevulde portefeuille aan die hem werd aangereikt door zijn dankbare eenmanspubliek.   

Niet lang na deze bijeenkomst van gelijkgestemden begon de rijke handelaar aan het bouwen van zijn eigen huis nabij dat van zijn nieuwe verworven vriend. Natuurlijk komt het niet als een verrassing dat dit huis eveneens geen dak had. De handelaar, wiens ogen waren geopend en wiens horizon was verbreed door de ongelooflijke wijsheid van Jonathan, geloofde dat hij een huis had gebouwd. En daar hij had geleerd dat elk huis een dak had, had zijn huis dat ook. Althans, hij geloofde dat en dat was, volgens de informatie die hij had gekregen, minstens zo goed.   

De rijke handelaar reisde bijna dagelijks naar het dorp alwaar hij de mensen hoorde praten over zijn nieuwe verblijfplaats. Sommigen dreven de spot met hem. Sommigen geloofden dat hij ze niet alle zeven meer op een rijtje had. Sommigen keken hem argwanend aan, omdat ze dachten dat hij iets in zijn schild voerde. Nimmer wankelde hij in zijn geloof en hij liep vol trots, de borst vooruit en met geheven hoofd door de straten, want hij wist dat hij had gedronken uit de fontein der wijsheid. Deze mensen, die kwaadspraken of dachten over hem, achtte hij beneden zijn niveau en waardigheid. Aan ieder die het horen wilde vertelde hij zijn verhaal en citeerde hij rijkelijk uit de gesprekken die hij had gehad met de alwetende reiziger, zijn nieuwe beste vriend.  

De theorie van het afwezige dak verspreidde zich als een lopend vuurtje onder zijn oude kameraden en al snel begonnen zij die geloofden eveneens huizen te bouwen naast dat van de handelaar. Allemaal zonder dak. Daar er geen daken op zaten, werd alles bij zelfs het kleinste buitje nat. Hoe meer doorweekt hun interieur werd, hoe meer dat in hun geloof sterkte. Zij wisten dat ze daadwerkelijk een dak boven hun hoofd hadden.   

“Maar het feit blijft dat er geen dak op zit. Zijn je doordrenkte stoelen niet bewijs genoeg?” vroeg een sceptische voorbijganger aan Jonathan.  

“Als er zoiets zou bestaan als feiten, mijn heer, dan zou u misschien gelijk kunnen hebben gehad. Maar wat zijn feiten meer dan leugens die we allen zijn overeengekomen? Is een roos werkelijk rood of hebben we gewoon afgesproken dat we het rood noemen? Is dat werkelijk een boterham die u aan het eten bent of zijn we dat, wellicht in stilte, gewoon overeengekomen? Kunnen we het er dan niet over eens zijn dat er daken op de huizen zitten?”  

Van die repliek bediende hij de voorbijganger wiens mond openviel van verbazing. Het snoerde hem de mond en Jonathan nam geen genoegen met half werk en sloot af met: 

“Geloven is zien en gezond verstand is net zo goed als dat wat u feiten noemt.”  

Jonathan wist hoe hij de ongelovigen stil kon krijgen met zijn sublieme vertoon van eloquentie. Helaas, er waren ook gelovigen bij die zijn woorden niet konden herhalen en die vele malen minder intelligent waren dan hij. Zij zagen geen andere keus dan mensen te zieken en te treiteren in de hoop ze zo tot stilte te kunnen manen. De bewoners van het nabijgelegen dorp waar de handelaar vandaan kwam en welke nu vol zat met gelijkgestemden, werden soms weggejaagd, doodgezwegen, ontslagen van hun baan of publiekelijk te schande gemaakt omdat ze recentelijk iets wel of niet hadden gezegd of gedaan dat de gelovigen tegen de borst stuitte. Het kon zelfs gaan om iets dat iemand vele jaren geleden had gezegd. Je werd publiekelijk te schande gemaakt en in de ban gedaan. Dit hield zo aan totdat alleen de echte gelovigen over waren gebleven of iemand zich bekeerd had.   

  Er gingen maanden voorbij en er verrezen vele huizen. Wegen werden aangelegd. Winkels volgden. Natuurlijk alles zonder daken. Banken. Postkantoren. Scholen. Treinstations. De communie groeide en groeide. Het dorp trok leeg en raakte in verval. In slechts twee jaar was er een volledig nieuw dorp uit de klei getrokken in wat eens een braakliggend land was waar een eenzame reiziger toevalligerwijs was neergestreken om zijn laatste jaren te slijten.  

Na het zoveelste dakloze gebouw, besloot de aanstichter dat de tijd was gekomen om te vertrekken. Hij liet het dorp en haar idioten achter. De mensen die zo gemakkelijk om de tuin geleid waren door wat hij bestempelde als ‘zijn beste verhaal ooit’. Jammer genoeg ging hij niet veel later dood en liet hij zijn éénjarige dochter en een liefhebben vrouw. Hij zou zeker met haar getrouwd zijn als hij niet voortijdig onder de groene zoden was verdwenen om de wormen te voeren.   

Jonathan heeft nooit mogen meemaken hoe zijn absurde idee, alleen maar bedacht om een rijke man wat geld afhandig te maken, de wereld in razend tempo over had genomen. Ware het niet dat hij zijn aantekeningen in zijn testament had nagelaten aan zijn dochter, dan zou hij het verhaal van de daklozen met hem mee het graf in hebben genomen. Nu heb ik zijn woorden één voor één op papier gezet, opdat de hele wereld het kan lezen en iedereen de kans heeft om de dwaasheid van de mens te aanschouwen. La voilá. 

Fin 

Leave a comment

Latest Articles