Alledaagse Dialogen – For English Click Here.
Nikolaus Bergenstein, vernoemd naar de wereldberoemde Bergenstein, was – in tegenstelling tot zijn overgrootvader – een minder bekend individu. Hij had niet het uiterlijk noch de vaardigheden en had niet de ambitie om een gedegen en waardevolle invulling te gaan geven aan zijn leven. In zijn thuisstad Lübars stond Nikolaus in het algemeen bekend om zijn verwaarloosbare intellect. Daarbuiten stond hij eigenlijk niet bekend.
Of het nou zijn gebrek aan enige vorm van intelligentie was of meer een zaak van een spontane – zij het zeer tijdelijke en onverklaarbare – toename ervan, dat blijft een onbeantwoorde vraag. Het deed op die bewuste dag het hele dorp versteld staan en na afloop keek men met iets meer ontzag naar Nikolaus. Misschien keken ze angstvalliger. Bergenstein stierf alleen, ongehuwd en zonder kinderen en werd na zijn dood niet veel bekender. Moge dit dan de nalatenschap zijn die hij verdient.
“Wakker worden, Bergenstein!”
Nikolaus wreef in zijn zere ogen met het opgedroogde bloed nog vastgekoekt aan zijn handen. Het liet lichte tinten rood achter op zijn gezicht. Zich niet realiserend dat hij niet in zijn eigen bed lag, zelfs niet eens in zijn eigen kamer of huis, sprak hij met droge strot:
“Ben jij dat, Tante Em?”
“Nee, knul. Ik ben niet je Tante Em. Zelfs niet je Ome Henry. En Toto is dood.”
De deur van de cel ging open met een luid metalen knal die nog even rondzong in de holte tussen de oren van Nikolaus. Hij werd opgetild aan zijn arm en min of meer door een onbekende gang heen gesleept door de agent. Nikolaus wilde lopen, maar zijn benen dachten daar op deze vroege ochtend – was het ochtend? – iets anders over.
Een kopje lauwe koffie uit een oude machine die al weken niet was gereinigd, stond voor hem op de metalen tafel die aan de grond genageld stond. Als een porseleinen pop werd hij in de stoel neergezet en achtergelaten in de ondervragingskamer. Terwijl hij een slok nam en zijn verwarde haren wat op orde bracht, herinnerde hij zich enkele flarden van wat er zich had afgespeeld voorafgaand aan deze ochtend. Als het al ochtend was. Het was hem allemaal even onduidelijk.
Na zijn haren nog meer door de war te hebben gehaald, inspecteerde hij zijn kledij. Twee karakters die er vrij officieel gekleed uitzagen, stapten binnen en zagen, net als Nikolaus, dat hij onder de bloedspetters zat. Zijn handen, zijn kleding, zijn gezicht en zelfs zijn haar bevatten rode vlekken. Brynner liep langs hem heen en zei:
“Het heeft geen zin om iets te ontkennen, jongen, want je bent op heterdaad betrapt. Danig tegen de lamp gelopen.”
Hier had hij jaren op zitten wachten. Eindelijk had hij eens een ‘heterdaadje’ en kon hij dit met veel trots zeggen.
“Met alle respect, meneer, ik denk niet dat ik iets ontkende. Ik had nog niet eens iets gezegd. Althans, tot nu toe dan.”
De collega van Brynner – Wilbur – stond nog steeds achter Nikolaus en sloeg hem met de rug van zijn hand tegen de zijkant van het hoofd.
“Niet zo bijdehand, Bergenstein.”
“Het is goed, Wilbur. Het heeft geen zin om iemand te slaan die zo overduidelijk schuldig is en bereid is om mee te werken.”
Deze agenten waren net begonnen in dit dorp en hadden nog nooit iets over Nikolaus gehoord. Het licht stond wel aan, maar er was niemand thuis, als het huis al bewoond was. Brynner had wel het idee dat hij niet met het scherpste mes in de lade te maken had.
“Ik ga het even anders zeggen. Het heeft geen zin om te ontkennen wat ik hierna ga ik zeggen. Begrijp je dat?”
“Als je zegt dat het geen zin heeft om iets te ontkennen, dan zou het wel echt heel stom zijn om dat te doen. Dus dat zal ik niet doen. Wat moet ik precies allemaal niet ontkennen?”
“Je hebt haar toch niet vermoord hè, Bergenstein?”
“Dat zal ik niet ontkennen, meneer de agent.”
Brynner staarde wat verwilderd naar Wilbur en toen naar Nikolaus.
“Dus, Bergenstein, je zit helemaal onder bloed van het slachtoffer en stelt dat je onschuldig bent?”
“Dat kan ik niet ontkennen, meneer. Dus ik moet wel onschuldig zijn, toch?”
Er volgde nog een tik tegen zijn hoofd. Hij wreef op de plek waar hij geraakt was en haalde zijn schouders op alsof hij niet wist wat hij misdaan had.
“Wilbur, alsjeblieft, laat de arme jongen met rust voordat we nog een ‘ongeluk’ krijgen hier.
Wilbur deed een pas naar achteren.
“Gisteravond, Bergenstein, vonden we je naast het dode lichaam van Emma Wasser. Ze was vermoord met een mes. De buren zeiden dat ze je het huis rond negen uur hadden zien binnengaan. Om ongeveer half tien hoorden ze luid geschreeuw. Naast Emma, was jij de enige die aanwezig was. Of was dat niet zo?”
“Dat was niet zo, meneer. Dat kan ik met zekerheid bevestigen en zal ik niet ontkennen.”
“Dus, wat je wilt zeggen, is dat er nog iemand aanwezig was in het pand? Dat verandert de zaak. Wat denk jij, Wilbur?”
Wilbur was nog harder op zijn achterhoofd aan het krabben. Hij had Nikolaus nog een keer willen slaan, maar hij stond te ver weg en wist niet precies wat hij nou verkeerd had gedaan. Wilbur had het gevoel dat er iets niet in de haak was, maar kon zijn vinger er niet opleggen. Met een dom geknik mompelde hij dat het waarschijnlijk wel waar was dan.
Brynner keek naar de tafel die tussen hem en de gevangene instond. Daarna keek hij omhoog en begon hardop na te denken. Voor zich uit mompelend zei hij:
“Deze derde persoon moet daar dan al zijn geweest voordat de buren Nikolaus hadden zien binnenkomen. Of misschien is hij via de achterdeur binnengedrongen. Hij heeft zich misschien verstopt in de voorraadkast nadat hij een mes had gepakt uit de lade. Het zou het perfecte moment zijn geweest om toe te slaan, terwijl Emma aan het praten was met Nikolaus. Ja, dat is het. Zo moet het zijn gegaan.”
“Zeg eens, Nikolaus, je hebt niet toevallig een tik tegen je hoofd gehad?”
“Ik ontken dat ik niet geslagen ben, meneer. Er was zelfs een getuige bij en alles. Ik ben zelfs twee keer geslagen. Het doet nog steeds pijn.”
Nikolaus wreef op de pijnlijke plek op zijn hoofd. Wrijvend over zijn kin, ging Brynner verder met speculeren.
“Je werd bewusteloos geslagen, de moordenaar stak Emma neer en rende door de achterdeur weer naar buiten. Hij kwam ongezien weg. Daarna, nadat jij was neergeslagen en zij was vermoord, kwamen de buren binnen, ze zagen jou daar liggen en namen onterecht aan dat jij haar wel vermoord moest hebben. Ze moet het zijn gegaan en niet anders. Niet zeggen dat ik lieg, Bergenstein. Zit ik ernaast?”
“U zit er niet naast, meneer. Ik zweer het en ontken in alle toonaarden dat u ernaast zit. Ik zou niet durven om u uit te maken voor leugenaar, meneer de agent.”
“Dat is het dan, Bergenstein. Wilbur, we hebben de verkeerde man te pakken. We zullen verder onderzoek moeten doen. Daar zitten we dan. Dachten we even dat het allemaal zo voor de hand lag. Zo zie je maar weer, Wilbur, dat zelfs als je iemand op heterdaad betrapt en het er zo dik bovenop ligt, dan wil dat nog niks zeggen. Bedankt voor je medewerking, Bergenstein. Je kunt gaan.”
Nikolaus liep de kamer uit en werd naar buiten geleid door de agent die hem uit zijn cel was komen halen. Op weg naar de uitgang vroeg hij aan Nikolaus:
“Zeg eens, Nikolaus, hoe heb je dat voor elkaar gekregen?”
“Ik heb gewoon gedaan wat ze van me vroegen, meneer. Ik heb alles ontkend. Krijg ik nu mijn mes terug?”
“Ik heb liever niet dat je zegt dat het jouw mes is, Nikolaus.”
“Dan zal ik dat niet doen, meneer. Sorry, het is niet mijn mes.”
De agent nam zijn pet af en legde vol ongeloof zijn hand op de kale plek op zijn hoofd. Met de andere duwde hij Nikolaus naar buiten.
“Daar ga je, knul. Laat ik je hier niet meer zien.”
“Je zult me hier niet meer zien, meneer. En als u me toch weer ziet, dan zal ik braaf zijn en gewoon weer alles ontkennen als ze dat vragen. Fijne dag, meneer.”
“Fijne dag, knul.”
Das Ende






Leave a comment