Moderne Sprookjes – For English click here.
Sommigen geloven dat heksen bestonden. Sommigen geloven dat heksen bestaan. Sommigen geloven heksen. Heksen werden vaak gruwelijk behandeld. Denk bijvoorbeeld eens aan de heksen van Salem. De laatste rechtszaak tegen een heks in Engeland werd halverwege de twintigste eeuw gehouden. Daarna waren het geen heksen meer, maar (frauduleuze) mediums. Dit veranderde natuurlijk niks aan deze mensen.
In de negentiende eeuw ging een onwijs machtige heks van dorp naar dorp en van deur tot deur en liet een enorm spoor van lijken achter zich. Ze is nooit gevonden, laat staan gevangengenomen. Er wordt gezegd dat ze nog steeds rondwaart op de aarde met haar kenmerkende leren schooltas. De geruchten gaan dat ze daarin voor iedereen een brief heeft. Op de avond die hieronder beschreven wordt, had ze er eentje voor FitzWilliam.
Hij zat aan zijn zelfgemaakte eettafel te drinken, terwijl buiten de regen neerstortte op het dorre gras. Het vuur in de haard was net begonnen met het verbranden van het laatste houtblok voor die avond. Een olielamp om zijn handen aan op te warmen stond in het midden van de tafel. Morgen zou hij gaan jagen. Zo’n beetje alles zou volstaan, maar het zou waarschijnlijk wel konijn worden om een lekkere stoofpot van te maken zoals zijn moeder dat vroeger voor hem deed. De laatste stukjes vlees werden boven het vuur gerookt en dat zou een geweldig ontbijt worden, opdat hij met een volle maag de jacht kon aanvangen.
Volledig verloren in zijn eigen gedachtes had hij niet door dat er op de deur geklopt werd. Het had beter geweest voor FitzWilliam als hij het bonken op zijn deur dat erop volgde eveneens niet had gehoord. Aan de andere kant, waarschijnlijk had ze wel een manier gevonden om hem open te laten doen. Ze was immers speciaal van verre gekomen voor hem. Ze hadden elkaar nog nooit gezien en zouden elkaar daarna nimmer weer zien. Hilda bezoekt je maar één keer in je leven.
Hij pakte zijn lamp op in zijn hand en liep naar de deur toe. Als hij de deur open heeft gedaan, ziet hij een gerimpelde, oude vinger voor zijn mooie, grijze kijkers bungelen. Deze wees naar hem.
“Jij!”
Een hoge, schelle stem die klonk als krassende nagels op een krijtbord sprak hem aan.
“Het is jij die ik zoek. Jij zijt FitzWilliam. De zoon van wijlen Joane en William de Oudere. Vader van niemand. Ex-man van Rosaly uit Edinburgh. Jij bent hij!”
FitzWilliam was een stevige en sterke man, een getrainde vechter en niet iemand die snel bang was, maar bij het aanzien van dit afzichtelijke wicht in een slecht verlichte deuropening deed hem achteruitdeinzen. Haar stem doorboorde zijn trommelvliezen. Het overviel hem allemaal enorm. Een zwarte ooglap met een wit kruis in het midden bedekte haar rechteroog. Haar gezicht zat onder de littekens en een bos dode en verwilderde haren onder een bruine kap gaven haar een aangezicht waar elke volwassen man nog wekenlang van wakker zou liggen. Ondanks de hoosbui was ze kurkdroog. Geen spatje water te bekennen.
“U heeft gelijk. Ik ben degen waarover u spreekt. FitzWilliam, dat ben ik. Hoe …?”
“Het is mijn zaak om te weten en mijn last om te bezoeken.”
“Ik heb helaas niet veel te bieden, oude dame, maar wilt u misschien binnenkomen? Ik heb nog wel een blok hout om op het vuur te werpen, als u dat gerieft.”
“Vuur dat heb ik niet nodig. Je bent altijd al een vriendelijke man geweest, FitzWilliam.”
Haar tengere en eelterige vingers streken lieflijk langs zijn gezicht.
“Te vriendelijk. Je liet je beste vriend er vandoor gaan met je dame zonder een wrok te koesteren. Ze wilde al dat je had; je gaf het zonder aarzelen. Het doet me enorm veel pijn om hier voor je te zijn. Het is het lot en moest zo zijn.”
Alhoewel het leek alsof deze oude, gebochelde vrouw sprak alsof ze bezeten was, bleef hij rustig en kalm. Hij was niet bang en had medelijden met deze afgrijselijk en toch aandoenlijke dame. Het kwam niet bij hem op dat Hilda een heks was. Haar naam en faam waren hem onbekend. FitzWilliam was een eenzame man in het donkere bos en had geen weet van wat er allemaal in de wereld om hem heen gebeurde.
“Zeg mij, mevrouw, wat brengt u naar mijn huis op dit uur van de dag?”
“In mijn tas heb ik een brief.”
“Voor wie is die?”
“Het is voor jou.”
“Ik verwachtte eigenlijk helemaal geen brief van iemand. Van wie komt het?”
“Dat doet niet ter zake.”
“Waarom zou ik het dan willen hebben?”
“Vanwege de inhoud ervan.”
“Je weet al wat erin staat?”
“Al eeuwenlang breng ik iedereen hetzelfde bericht.”
“Je maakt me nieuwsgierig. Is het slecht nieuws?”
“De brief, FitzWilliam, vertelt je exact wanneer je dood zult gaan.”
“Dat klinkt niet als iets dat ik graag zou willen weten. Of wel?”
“Dat laat ik aan jou over. Neem alle tijd die je nodig hebt om dat te overdenken.”
Ze opende haar schooltas en diepte de enveloppe met inhoud eruit op. FitzWilliam wierp een vluchtige blik op de inhoud van haar tas en zag dat er maar één brief in zat. Op die ene brief na was de tas verder in zijn geheel leeg. Hij pakte het uit haar kromgetrokken vingers en staarde naar de enveloppe. Zijn naam stond erop en de tekst ‘Memento Mori’ in sierlijke letters. Toen hij naar haar keek om te vragen waarom precies hij dit kreeg was ze al verdwenen.
De volgende brief was op magische wijze in haar tas verschenen en nu was ze op weg naar Jörgenson; een afstammeling van een Viking die gedood werd in een oorlog. Hij zou haar niet dezelfde gastvrijheid tonen zoals FitzWilliam dat had gedaan. De brief zou in de open haard eindigen. Dat was zijn keus.
Hij draaide zich om en sloot de deur achter zich met zijn voet. Lopend naar de tafel keek hij naar de onheilspellende inktrode letters. Er stond geen afzender op, geen adres en het had geen zegel, slechts een zwarte dot was om het dicht te houden. Hij zette de lamp op de tafel en legde de vergeelde enveloppe voor hem neer zodat hij zijn handen vrij had om een drankje voor zichzelf in te schenken.
Op dit moment kon hij wel wat stevigs gebruiken. Er was genoeg jenever over om stomdronken van te worden. Dat leek hem dan weer niet nodig. Hij wilde net genoeg drank in zich hebben om een beetje licht in zijn hoofd te worden. Met een half glas jenever liep hij naar de open haard en wierp er toch nog een blok hout in. De vlammen gromden naar hem, terwijl hij met een haardijzer erin porde. Het was alsof hij het vuur aan het pijnigen was.
Voordat het vuur gedoofd was zou hij beslissen wat hij met de brief ging doen. Aan de tafel gezeten, met de enveloppe voor hem, dacht hij na over de inhoud die de koers van de rest van zijn leven zou kunnen bepalen. Zal gaan bepalen. Hij had een hoop vragen, maar geen antwoorden. Is dit wel iets wat ik zou willen weten? Is het wel terecht dat iemand de precieze datum en tijd weet dat hij doodgaat? Wat als ik eerder doodga dan ik eigenlijk zou willen? Wat als ik op een verschrikkelijke wijze de dood zal vinden?
Hij hield de enveloppe omhoog tegen het licht van de lantaarn aan, maar hij kon de woorden er niet doorheen zien. Er is geen manier om vals te spelen. Als hij wilde weten wat erin stond, dan moest hij het echt openmaken. Wat een duivels dilemma.
Wetende hoe en wanneer ik zal doodgaan maakt me op een bepaalde manier onsterfelijk tot die tijd, toch? Of niet? Ik zou weten dat ik, ondanks alles, zou overleven, wat ik ook doe. Althans, tot de tijd die in de brief staat vermeld die mij zojuist is overhandigd. Hij had eigenlijk rustig aan willen doen met de jenever, maar gooide het in één teug achterover en liet het door zijn droge strot glijden alsof het een koud glas water was. Daarna vulde hij het glas opnieuw. Deze kennis was te veel voor een man. Alleen God zou dit mogen weten.
Hij dronk nog een glas leeg. Zijn gedachtes vervaagde een beetje. Ga ik hierdoor geen roekeloos leven leiden? Word ik niet ongelukkig als ik weet dat mijn leven op zijn eind loopt? Zeg ik dit tegen anderen? Zullen ze ernaar vragen? Wat als het gewoon een slechte grap is? Nog meer jenever. Nog meer ongeremde vage gedachtes. Loop naar de hel! Nee, ik ga het open maken. Wat is het ergste dat er kan gebeuren? Hij nam de laatste slok uit de fles, scheurde de enveloppe open en ontvouwde het papier. Met zijn bloeddoorlopen ogen van de drank hield hij het omhoog.
FitzWilliam overleed ter plekke nadat hij het laatste woord gelezen had. Omdat hij weinig vrienden had en alleen in het bos woonde, duurde het nog maanden voordat iemand zijn lichaam vond. De man, een jager net als FitzWilliam, was op zoek naar een plek om te schuilen voor de regen en zag de arme, jongeman aan zijn tafel zitten. Hij was lijkbleek. Aangezien de jager geen reactie kreeg op zijn geschreeuw en zijn gebonk op de deur, besloot hij om in te breken in de hut. Bij binnenkomst rende hij op de dode man af. Vreemd genoeg was het lichaam goed bewaard gebleven. Het leek erop dat hij nog geen half uur ervoor dood was gegaan. Zijn ogen stonden wijd open en tuurden naar het vergeelde papiertje in zijn verkrampte handen. De jager trok het los uit de vingers van de overledene en las de woorden hardop voor.
“Beste FitzWilliam,
Je hart zal stoppen met kloppen op het moment dat je het laatste woord gelezen hebt. Niet eerder. Niet later.
Hilda”
Er wordt gezegd dat er een soortgelijke enveloppe voor Hilda zelf gevonden is in wat men denkt dat haar huis moet zijn geweest. De brief ligt goed weggestopt in de donkere krochten van de kelder van het Britse Museum. Het is nog ongeopend en ligt daar netjes te wachten op haar.
An Deireadh






Leave a comment