Gender Deel 3
Natuurlijk wordt het wel gezien, maar het wordt ook collectief genegeerd. Zwarte vlekken op de landkaarten zijn er legio en goed verspreid. Er zijn vanzelfsprekend de nodige complottheoristen die er staatsgebouwen in zien waar allerhande naargeestige experimenten worden uitgevoerd. Plekken waar wordt gewerkt aan de nieuwste manieren om het volk te onderdrukken en onderwerpen aan de macht van de elite. Grote, grijze complexen – blokkendozen – waarin de verborgen agenda’s tot stand komen en van waaruit de uitvoering wordt gecoördineerd. Noem een theorie hieromtrent en het is waarschijnlijk al een keer bedacht, opgeschreven en aan de man gebracht door mensen die in tijden van weleer aan de galg zouden worden gehangen of in het gekkenhuis zouden worden gestopt. Maar niks is minder waar dan al deze complottheorieën.
Deze vlekken zijn niets meer en niets minder dan gewone woongroepen. Ze zijn vaak niet groot, maar groot genoeg om een klein dorp te huisvesten met zo’n vijfentwintig inwoners. Het land om dit dorp heen, dat bewerkt wordt door de bewoners, is wel gewoon zichtbaar. Alleen de huizen, die in de verste verte niks weghebben van blokkendozen, zijn afgeschermd door zwarte vlekken op de kaarten. De houten woningen met rieten daken en ouderwetse schoorstenen die nog stammen uit de tijd van voor ‘De Grote Kentering’, staan dicht op elkaar gebouwd. Het kleine dorp is slechts bereikbaar via een slecht onderhouden landweg die in principe ook niet op de normale wegenkaarten wordt aangegeven. Je moet dus echt weten dat ze er zijn, anders geraak je slechts per toeval een keer op zo’n weg. Eenmaal op die route ben je nog niet bij het dorp. Deze kun je alleen lopend door het blubberige veld bereiken. Het landweggetje loopt erlangs op redelijke afstand en dat is het wel.
Dit zijn afgezonderde gemeentes waar de binaire wereld nog in volle gang is en waar men zich niet wil schikken naar het huidige non-binaire en genderneutrale gedachtegoed. De Staat kon zich niet ontdoen van deze mensen die pertinent en in alle toonaarden weigerden hun te conformeren aan het nieuwe normaal. Als oplossing is gekozen om ze te laten verdwijnen zonder ze te hoeven omleggen. Dus onder de zwarte vlekken gaat een volledig andere wereld schuil die door De Staat wordt aangeduid als ‘de anderen’.
Eén van deze groeperingen staat onder leiding van agrariër Werner. Met hun strooien hoed en een strohalm in de mond geeft hen op geheel eigen wijze invulling aan hun leiderschapsrol. In de vergaderschuur van hun communie zijn de volwassenen samengekomen om hun onvrede te uiten over de huidige stand van zaken. Een deel is bijvoorbeeld bepaalde regelgevingen zat, sommigen voelen hunzelf weggestopt, een enkeling voorziet – zoals complottheoristen – een doemscenario, en ga zo maar door. Er moeten hoe dan ook veranderingen komen volgens eenieder. De Staat heeft in het verleden niet geluisterd naar hun voorstellen, meningen en bevindingen, dus zoeken deze ‘anderen’ naar alternatieve mogelijkheden om druk uit te oefenen op de mensen die de regie in handen hebben.
Werner heeft speciaal voor deze gelegenheid hun beste blauwe overall aangetrokken. Op een podium aan de korte zijde van deze schuur, die nog riekt naar de schapen die er normaal gesproken in ronddwalen, en een klein beetje verscholen achter een smalle eikenhouten lessenaar, voert hen vandaag het woord. In de mondhoek, tussen de vergeelde snor en baard steekt een half brandende sigaret. Hen probeert al lange tijd te stoppen, maar de stress van deze bijeenkomst heeft hen doen zwichten. Vanonder borstelige wenkbrauwen staren heldere blauwe ogen de mensen aan die hun op het punt staat toe te spreken.
“Fijn, broeders en zusters, dat iedereen op de korte termijn hierheen kon komen. We hebben, zoals jullie weten, getracht te onderhandelen met De Staat over onze positie en over onze visie op het beleid omtrent ons soort communies. Er is een fiasco geweest met een protestactie waar we in de eerste plaats al niet achter stonden. Wij zijn aan zet. De meesten van ons hebben vooral moeite met de huidige maatschappij en De Staat vanwege onze kinderen. Ze mogen niet naar school, ze kunnen niet meedraaien in deze wereld als geheel en reizen is alleen mogelijk naar andere gemeentes zoals deze. En ik gebruik het woord ‘mogelijk’ in de ruimste zin van het woord, want ‘mogelijk’ betekent niet altijd ‘makkelijk’. Zo leert onze kroost de wereld alleen kennen uit de gecensureerde genderneutrale boeken die ons worden aangeleverd en middels de televisie met programma’s die aangeboden en verzorgd worden door uw aller staat.”
Hun partner staat naast hen met hun armen in de zakken van een felgele rok met een wit gehaakt schort ervoor. Lange haren – die eens blond moeten zijn geweest, maar nu grauw, grijs, sluik en slap zijn – zitten in een weelderige knot gebonden op het achterhoofd. Voor deze twee mensen zitten tien leden van hun communie op houten krukken, stoelen en fruitkratten. De ruimte wordt verlicht door lantaarns aan de muren en steunpilaren. Elk brandweerpersoon zou hun afkeuren laten blijken van vuur temidden van al dit brandbare materiaal. Als je niet beter zou weten, dan zou je verwachten dat ze elk moment de hooivorken en fakkels zouden kunnen gaan oppakken om huis te gaan houden in het parlement. De emoties zijn hoog opgelopen en Werner doet hun best om iedereen tot stilte te manen, zodat hen hun rede kan voortzetten. Met de voorzittershamer tikt hen ongeduldig op de lessenaar om de aandacht te vragen en krijgen.
“Broeders, zusters, rustig aan. Inderdaad, wat ik broeder Argus hoor zeggen is waar. Onze kinderen worden op die manier toch constant geconfronteerd met genderneutrale onzin. Dank je wel, broeder, voor je inbreng.” Agrariër Argus, een stevig persoon die nog het meest wegheeft van een Viking zonder helm, knikt vriendelijk en instemmend naar Werner. “De boeken die we krijgen van De Staat en de televisie houden geen rekening met onze binaire ideeën. Velen van jullie kiezen er dan ook voor om de TV uit te laten en de boeken in de openhaard te gooien. Maar dat gaat eveneens ten koste van de kennis die onze kinderen kunnen opdoen.”
Er staat iemand op om het woord over te nemen. “We zouden eens met zijn allen gewoon de stad in moeten marcheren en ze flink met de neus op de feiten drukken!” wordt er hard en strijdlustig geroepen. Een klein, tenger, maar pittig persoon staat op een kistje met een vuist zwaaiend in de lucht en hen spuugt tussen de tanden door een dikke fluim – bruin van de pruimtabak – in het stro op de grond. Een luid gejoel volgt en wederom heeft Werner het lastig om de groep rustig te krijgen. Hen is allang blij dat er geen hooivorken in de buurt zijn en dat het niet gebruikelijk meer is om mensen op de brandstapel te gooien.
“Wat zuster Erika daar zegt is nobel, maar natuurlijk absoluut onmogelijk. We zouden in zwarte Hummers worden meegenomen en verdwijnen; niet alleen onder de radar, maar misschien zelfs onder de groene zoden. Vervolgens zouden we een voorbeeld zijn voor andere gemeentes om dit soort dingen niet in het hoofd te halen. Het zou me niks verbazen als onze koppen zouden rollen om daarna te pronken op speren aan de rand van diverse communies, zoals men deed in de middeleeuwen.” Met handgebaren maakt hun duidelijk dat het hoofd er bij de nek vanaf gehakt zou worden.
“Moeten we het niet gewoon laten zoals het is, broeder Werner? We hebben eten, drinken en een leven. Natuurlijk valt er het één en ander op aan te merken, maar wil je nou echt graag samengaan met die non-binairen? Denk je dat er een leven met elkaar mogelijk is?” wordt er tegengeworpen vanuit een donkere hoek. Alhoewel Werner het slecht kon zien, kon hen aan de rauwe stem en het silhouet van een ineengedoken en gedrongen personage duidelijk opmaken om wie het ging.
“Misschien kan het niet samen, maar het kan vast wel anders, broeder Rinus. Nu zijn we derderangs mensen zonder een echt bestaansrecht. We mogen van geluk spreken dat we mogen meestemmen, zij het dat we per communie slechts één stem krijgen. We worden weggemoffeld in de donkere krochten der vergetelheid tot we zijn uitgestorven. Ja, we hebben eten en drinken, maar hoe lang nog? Als De Staat wil, dan worden we zo weggevaagd van de aardbodem. In principe weet niemand, behalve wij, onze socii, De Subtraat en wat staatsmensen, dat we bestaan, broeder Rinus. Ons leven hangt aan een zijden draadje en de regering heeft de schaar in de hand.”
Er wordt instemmend geknikt en wat gemord. Rinus weet dat Werner een punt heeft, maar hen voelt hun toch ongemakkelijk bij enige vorm van opstand. ‘Nooit bijten in de hand die je voert’ is al jaren hun motto. Hun partner, ernaast gezeteld en verbogen onder een luxe rode hoed met een sluier, probeert hen nog bij te vallen door dit devies met schrille stem in de groep te gooien. Deze wordt door menigeen onder luid gejoel weggewuifd, omdat het merendeel achter Werner staat en het eens is met het idee dat er actie nodig is en omdat ze hun afvragen in hoeverre ze zullen blijven worden gevoerd door die hand. Men vindt vooral dat ze worden gedoogd zolang ze een merendeels zelfvoorzienende communie zijn. Toch is er is nog één die een poging doet om Werner op andere gedachtes te brengen.
“En dan, stel dat we iets kunnen bewerkstelligen bij De Staat, dan lopen we nog altijd tegen de wereldorde aan. Onze staatsmedewerkers zijn niks meer dan de poppen van een grotere macht. Een macht die te groot is voor de kleine spelers die hier de scepter zwaaien en daar is een kleine gemeenschap als wij al helemaal niet tegen opgewassen.”
“Absoluut, zuster Cornelia, maar elke reis van duizend mijl begint met een enkele stap. Als niet wij, dan wie? En als niet nu, dan wanneer? We moeten ons laten horen. We moeten ons laten zien. We moeten ons laten voelen. Wij doen ertoe! Ook wij, broeders en zusters.” Deze krachtige woorden raken een snaar bij de mensen verzameld in de schuur van deze verborgen gemeenschap in het midden van nergens onder één van de vele kleine zwarte vlekken op de kaart.
Niet veel van deze bewoners hebben ooit zelf een stap buiten de gemeenschap gezet al zijn er wel geheime contacten met enkele bewoners van de ‘normale’ wereld; de zogenaamde socii. Er is geen internet hier en slechts één ouderwetse telefoon, met een draaischijf en een krulsnoer. Die wordt constant afgeluisterd door De Staat. Waar een wil is, daar is een weg, dus er zijn manieren om contact te leggen met de buitenwereld zonder dat De Staat er weet van heeft. Een brief is zo geschreven en via het zogenaamde netwerk van Brievelingen komt deze wel bij de juiste personen terecht. Een bezoek in het geheim en in het holst van de nacht is vrij gemakkelijk als er geen mobiele telefoons in het spel zijn die je locatie verraden. Uiteraard riskeert iedereen dit met gevaar voor eigen leven.
In het verleden zijn mensen op mysterieuze wijze verdwenen nadat was ontdekt dat er contact was geweest met ‘de anderen’. Het blijft in het ongewisse of ze zijn omgekomen of dat er andere maatregelen zijn genomen. Men wil daar liever ook niet over nadenken. Ondanks dat deze gemeenschap het leven van hun socii niet op het spel wil zetten, oppert er toch één juist dat te doen.
“Broeder Werner,” roept Jacobus over de menigte heen van achteraan de schuur en het valt gelijk stil door het enorme volume van hun stem, “we hebben onze contacten. Het zijn er niet veel, maar het netwerk is wel groot. Kunnen we hen niet beter inzetten voor onze missie? Zij kennen de buitenwereld beter dan wij.” Hun baard reikt tot halverwege de borst en door de hangende snor is niet eens te zien of de mond wel op en neer gaat bij het praten. Een rood geblokt flanellen overhemd onder een tuinbroek met één losse sluiting geven de agrariër een typisch houthakkersuiterlijk.
“Ik snap, broeder Jacobus, dat dat voor ons een stuk veiliger zou zijn, maar daarmee zetten we het leven op het spel van vele – in de ogen van de communies – onschuldige mensen. Mensen die al gevaar lopen door met ons contact te hebben. We kunnen niet meer van ze vragen. Daar riskeren we overigens eveneens mee dat we onze connecties verliezen en dat we elk beetje contact dat we hebben met de buitenwereld volledig kwijtraken. En aangezien het protest van de Substraat glansrijk mislukt is, komen we nu met een eigen idee. We zullen zelf moeten opstaan en we zullen zelf een manier moeten vinden om onze stem te laten horen.”
“Het klinkt, broeder Werner, dat je al een idee hebt over wat we kunnen doen. Klopt dat?” vraagt Annemien voorzichtig. Een kort en bondig ‘ja’ is het antwoord van Werner.






Leave a comment