Gender Deel 7
Co kent het kantoor van binnen en van buiten, maar welke kamer je ook binnenstapt in het gebouw, ze zien er allemaal eender uit. Aan de muren hangen foto’s van details van onherkenbare apparaten. Een grauwe vloerbedekking met slijtageplekken en in het midden van de kamer een generiek bureau van een groothandel in kantoorartikelen. Dezelfde laptops en in hoogte verstelbare bureaustoelen. Een kast, soms twee, met afsluitbare schuifdeuren. Geen planten, geen gezellige kleuren en te weinig zonlicht. Inspiratieloos en hersendodend. Aan de buitenzijde, naast de deur van elk kantoor, hangt een bordje met enkele letters en wat nummers. H4.3O: Gebouw H, verdieping 4, kantoornummer 3 aan de oostzijde.
Iben staat voor de deur en twijfelt of co zal kloppen of gewoon naar binnen zal stappen. Dai is bij cor weten al jaren een collega van cors en co beschouwt meht als een zeer betrouwbaar personage. Yeht zal er niks van zeggen als co ineens in rieht kamer staat voor een praatje van het één of het ander. Vandaag is het echter geen praatje pot; het gaat om belangrijke zaken, maar niet over werk. Co moet Dai iets in vertrouwen vertellen en wil graag rieht visie erop en mening erover.
Er wordt gekozen voor een gulden middenweg. Iben klopt aan en stapt tegelijkertijd naar binnen. Vanachter de laptop kijkt Dai op en als yeht Iben herkent, gebaart yeht com om verder te komen en te gaan zitten. De laptop wordt zonder aarzelen dichtgeklapt, Dai slikt rieht laatste slok lauwe koffie door en zet de kop precies op de kring die het had achtergelaten op het bureaublad. Een kring die door geen enkele schoonmaker meer te verwijderen valt zonder naar heftigere middelen te moeten grijpen. Dag in, dag uit zet Dai op precies dezelfde plek rieht kop neer.
Voorover geleund met de ellebogen op tafel fluistert Iben op luide toon: “We moeten praten. Is het veilig hier?” Iben kijkt zenuwachtig om corzelf heen alsof co zoekt naar microfoons of camera’s die co met de snelheid van cor hoofdbewegingen toch niet zou waarnemen.
“Het is hier net zo veilig als in elk ander kantoor, Iben. Wat zit je dwars?” vraagt Dai alsof het gebruikelijk is dat Iben op deze manier binnenkomt en het gesprek zo aanvangt.
“Waar gaat het heen, Dai? ‘Tuurlijk moet je kinderen hormoonblokkers geven. ‘Tuurlijk. Ze moeten de tijd krijgen om weloverwogen beslissingen te nemen. Vrij. Vrij om te zijn wie ze willen zijn. ‘Tuurlijk. De maatschappij noch De Staat mag bepalen wie of wat ze zijn. ‘Tuurlijk, Dai. Maar hoever kunnen we gaan? Hoever, Dai?”
“Ik geloof niet dat ik je helemaal volg, Iben. Wat wil je precies zeggen?” vraagt Dai begripvol.
“Vrijheid, Dai. Vrijheid. ‘Meer vrijer, is meer beter’. ‘Tuurlijk. Daar is niemand het mee oneens. Maar hoever kunnen we gaan? En worden de mensen er wel vrijer van? Woorden schrappen. Boeken aanpassen. Is meer informatie niet meer beter, Dai?” Het onsamenhangende verhaal van Iben, lijkt geen belletje te doen rinkelen bij cor collega die wat weemoedig in het lege kopje tuurt in de hoop dat het zichzelf spontaan vult met koffie.
“Misschien moet je bij het begin beginnen, Iben. Of teruggaan naar je eigen kantoor, er nog even over nadenken en het dan op de mail zetten. Denk je niet?” fluistert Dai vanachter een hand tegen Iben gevolgd door een alleszeggende knipoog. Het was echter een stille hint die compleet langs Iben heengaat.
“Luister. ‘Tuurlijk, ‘Wat van jou is, is van jou’, Dai. Daar zijn we het allemaal over eens. Alles genderneutraal. Dat staat buiten kijf, Dai, denk ik. ‘Tuurlijk denk ik dat. Maar nu ook de dieren? Geen koeien en stieren meer, Dai, maar runderen. Gaat het niet te ver?” Er begint enigszins wat logica te komen in de woorden van Iben en yeht vindt het behoorlijk rottig dat Iben de hint niet heeft aangegrepen, omdat yeht al vreesde dat het deze richting op zou gaan.
“Ik zie dat de laatste vergadering een beetje onder je huid is gaan zitten”, zegt Dai bezorgd. “We moeten naar de toekomst kijken, Iben, en rekening houden met de geestelijke gezondheid van onze jongeren. Daar horen veranderingen en offers bij. Het gaat om het algemeen belang. Wie zijn wij om dat in twijfel te trekken?”
“‘Tuurlijk. Begrijpelijk. Gaan we dieren ook hormoonblokkers geven, Dai? Waar trekken we de grens? Wanneer houdt het op? Boeken. Literatuur, Dai! Alles gaat aangepast worden als we niks doen. Kinderen zien al geen dieren in het echt meer. Alles is weg. Het staat alleen nog in de boeken. Daar gaan we nu, Dai, ook aan morrelen.”
“Zo’n vaart zal het allemaal niet lopen. Bedenk wel, Iben, dat de boeken door iedereen gelezen moeten kunnen worden. Ze moeten inclusief zijn en genderneutraal. Het zou toch zonde zijn als bepaalde boeken helemaal niet meer beschikbaar zouden zijn?”
“‘Inclusiviteit is vrijheid’ uiteraard. ‘Tuurlijk. Maar gaan we dan niet voorbij aan wat is en aan wat was? Weerhouden we het volk niet van informatie die nodig is om keuzes te maken?” Iben wordt feller en loopt rood aan. Co slaat nog net niet met cor vuist op de tafel.
Dai blijft rustig en kalm, maar snakt naar een nieuw bakje koffie. Yeht kan nu niet weg en zal eerst dit probleem moeten oppakken. “Er is voldoende keus. Er zal altijd keus zijn. Informatie verandert. Alles is altijd in beweging. We moeten niet alleen meebewegen, maar ook bewegingen maken. Leiden. De mensen hebben behoefte aan leiding, aan richting en duidelijkheid. Om het volk in een goede mentale staat te houden moeten we soms keuzes voor hen maken.”
Iben knikt alsof co het begrijpt, maar gaat door met cor relaas. “Het woordje ‘zich’ moet er ook aan geloven. ‘Zich’ geeft gender aan en is dus niet neutraal, Dai. Waar stopt het? En hoeveel is er door de jaren al niet geschrapt waar we geen weet meer van hebben?”
“Ik denk dat het een goede en gezonde keus is. Het was een verwarrend woord en menig ouder en onderwijsgevende had er moeite mee om het woord te verklaren. Nu wordt het binnenkort helder voor iedereen. ‘Zich’ zal alleen nog voor dingen en zaken gebruikt worden. Dat schept orde. Daar ben je het toch mee eens?” Dai neemt rieht bril van rieht neus en legt het naast het lege kopje op het bureau. Met een hand wrijft yeht over rieht gezicht en kijkt Iben serieus aan met glasheldere, blauwe kijkers.
“Hoe lang werk je hier nu? Twee? Drie jaar? Heb je niet genoeg veranderingen meegemaakt om hier ook mee om te kunnen gaan?”
“Twee jaar over een maand. ‘Tuurlijk zijn er veranderingen geweest. Jij werkt hier langer, Dai. Is het altijd zo geweest? Ik kan het me maar lastig herinneren. Ik dacht dat ik het wel wist, maar het is er niet meer of misschien wel nooit geweest.”
“Herinneringen zijn moeilijke dingen en vaak niet betrouwbaar. Als je maar genoeg tegen iemand praat, dan gelooft die persoon zelfs dat hen ooit als kind in de supermarkt verdwaald is en hun ouder kwijt was. Herinneringen kun je planten en veranderen. Het is allemaal maakbaar. Onbetrouwbaar en dus onbruikbaar. Twee jaar is een lange tijd. Breek er je hoofd niet over en richt je op het heden en de toekomst.”
Als Iben corzelf klaarmaakt om hierop in te gaan, gaat de deur achter com open. Twee vrij forse personen in het zwart gekleed stappen de kamer binnen. Eén legt een hand op de schouder van Iben en co weet zonder te kijken wie de twee individuen zijn.
“Ik denk”, zegt Dai, “dat het goed is als je met ze meegaat. Zo te zien is het weer zover. Je kon je mond niet houden.” Tegen de twee personen die net binnenstapten zegt yeht bijna wanhopig: “Hoe vaak gaat dit nog gebeuren?”
“Hoe bedoel je?” Iben trekt corzelf los van de hand op cor schouder. “Hoe vaak gaat wat nog gebeuren, Dai? Ik dacht we een band hadden? Dat we elkaar konden vertrouwen. Dat we op één lijn zaten. Waarom, Dai? Dit is toch niet nodig!?”
Dai schudt met rieht hoofd en gooit er een ‘tut tut’ uit. “Je bent ziek en deze mensen gaan je weer beter maken. Alles gaat weer goed komen.”
“Het is niet ik die ziek is. De maatschappij is ziek. Jij weet dat ook, Dai. ‘Tuurlijk. Jij en ik, Dai. Wij kunnen er wat tegen doen”, roept Iben welhaast wanhopig, terwijl co corzelf richting Dai manoeuvreert.
De twee staatspsychologen volgen Iben, één grijpt com vast bij beide schouders. Een tik met de neus van de schoen tegen de achillespees doet com naar achter vallen en landen in de armen van de psycholoog. Met twee handen onder cor oksels wordt co naar achter gesleept, terwijl co tegen Dai spreekt.
“Waar stopt het, Dai? Wie zijn wij? Wat zijn wij? Wie ben ik? Zijn we nog individuen, Dai!?”
Dai spreekt nog steeds op rustige toon. “Je bent Iben niet. Je zal Iben niet meer zijn. We wisten dat dit moment zou komen, maar niet dat het zo snel zou zijn. Het waren mooie tijden, collega. Twee jaar? Wie zal het zeggen? Dit is in ieder geval het eind van de lijn voor je. Het ga je goed.” Tegen de staatspsychologen zegt yeht: “Zorg goed voor com. Co heeft cor best gedaan.”
Hebe, de staatspsycholoog die peh’s armen nog vrij heeft, antwoordt: “Absoluut, Dai. Co is in goede handen. Sorry voor de overlast. Cor kantoor zal zo snel mogelijk worden opgeruimd. Een nieuwe collega zal volgende week beginnen.”
Dai wil daar graag op ingaan, maar Iben overschreeuwt meht. “Ik ben Iben. Hoezo ben ik Iben niet? Wie is Iben dan, Dai? Als niet ik, wie dan!?”
Een hand wordt voor cor mond gelegd om het geblaat te stoppen, maar het gemompel overstemt Dai nog steeds en yeht geeft aan dat ze com maar mee moeten nemen. Iben wordt bij de benen gepakt door Hebe en samen tillen ze com naar buiten. Al krijsend wordt Iben door de gangen naar de lift gedragen. Enkele deuren worden geopend en verbaasde of boze gezichten verschijnen om te zien wat er aan de hand is.
“Is dit die vrijheid!? Zie mij vrij zijn, mensen! Wee mij!”
Als de deuren van de lift dichtgaan keert de rust terug op de gangen en gaat iedereen weer verder met de dag. Dai zal Iben weldra vergeten zijn. Iedereen is vervangbaar. Ibens komen en gaan.






Leave a comment